Twee hazenjongens op het land
Het meisje haas zat aan de kant
Ze loerde hoe de heren daar
Vochten, om de gunst van haar
En weer won Tom, de uitslover
Toen was er nog een haasje-over
Haas Kees, die net verloren had
Koos, zoef zoef, het hazenpad
Dat leidde naar het grote bos
Van Broer Konijn, en Beer en Vos
‘Oh jee’, sprak toen het baasje,
nu ben ik echt het haasje
Hij pakte snel een schepje
En groef toen haastje-repje
Om in te wonen en te schuilen
Een hazenleger, dat zijn kuilen
Kees woonde best tevreden
In zijn hol beneden
Maar in het bos had Kees geen vrienden
Nergens was een haas te vinden
Hij vroeg aan Beer, ‘heb jij misschien
hier in de buurt een haas gezien?’
Beer zei, tot Kees zijn groot verdriet,
‘mijn naam is Haas, ik weet het niet’
Net toen Kees had opgegeven
Kwam varken Ellie in zijn leven
Ze hielden zielsveel van elkaar
Het ging gezwind, want in dat jaar
Kwam al hun kind, hij heette Klaasje
Het was een heerlijk varkenshaasje