ik ren en schreeuw en zing
zo blij
ik bak een taart
en dans erbij
versier hem met een gouden hart
nog even dan is
zij bij mij
ik ren en schreeuw en zing
zo blij
ik bak een taart
en dans erbij
versier hem met een gouden hart
nog even dan is
zij bij mij
As it ynienen tsjuster is
As de sinne net mear skynt
Lit dyn eagen starich wenne
En do sjochst wer wat miskien
Soms heb ik van die dagen
Dan zit me alles tegen
Ik kan alleen maar klagen
Ik voel me oud, belegen
Vandaag voel ik me goed
Problemen weer de baas
Vol levenslust en moed
Een lekker stukje Uniekaas
Zo knus begon voor mij de dag
Hoi Haai, hoi Kreeft, hoi Steur
De eersten die ik dagelijks zag
Een zee van HEMA-kleur
De tegels vol met kalkaanslag
Een muffe blauwe plasticgeur
Daar gaf zo’n visje met zijn lach
Mij altijd weer een goed humeur
Nu sta ik in mijn hightech douche
Met alles in een strakke lijn
Onder een waterstralenroes
Denk steeds hoe zal het zijn
Met Walvis en met Octopus
Met mijn vertrouwde douchegordijn
Twee hazenjongens op het land
Het meisje haas zat aan de kant
Ze loerde hoe de heren daar
Vochten, om de gunst van haar
En weer won Tom, de uitslover
Toen was er nog een haasje-over
Haas Kees, die net verloren had
Koos, zoef zoef, het hazenpad
Dat leidde naar het grote bos
Van Broer Konijn, en Beer en Vos
‘Oh jee’, sprak toen het baasje,
nu ben ik echt het haasje
Hij pakte snel een schepje
En groef toen haastje-repje
Om in te wonen en te schuilen
Een hazenleger, dat zijn kuilen
Kees woonde best tevreden
In zijn hol beneden
Maar in het bos had Kees geen vrienden
Nergens was een haas te vinden
Hij vroeg aan Beer, ‘heb jij misschien
hier in de buurt een haas gezien?’
Beer zei, tot Kees zijn groot verdriet,
‘mijn naam is Haas, ik weet het niet’
Net toen Kees had opgegeven
Kwam varken Ellie in zijn leven
Ze hielden zielsveel van elkaar
Het ging gezwind, want in dat jaar
Kwam al hun kind, hij heette Klaasje
Het was een heerlijk varkenshaasje
Zweet drupt langs zijn nek
Rennen als een gek
Zo is hij lekker bezig
Het lijf stoer, sterk en strak
In spieronthullend pak
Zijn blik ver en afwezig
Ik knik hem vrolijk toe
Maar krijg geen bah of boe
Zijn hoofd in hoger sferen
De lente, zon en ik
Niet waardig voor zijn blik
Het draait om het Presteren
Daar heb je ‘t, jaloezie
Zo’n lijf, dat heb ik niet
Gelukkig ’t is maar even
Voordat ik weer geniet
Van wat het voorjaar biedt
Kuierend door het leven
als het plots zo duister wordt
dat je niets, echt niets kunt zien
laat je ogen langzaam wennen
en je ziet weer iets
misschien
Hij was er nog maar net
Een uur of vier misschien
Maar was zijn leven nu al zat
Hij had het wel gezien
Het jachtige, het vluchtige
Hij vond er niet veel aan
Dat oppervlakkig luchtige
Hij wilde er vandaan
Toch kwam het onverwacht én snel
Hij was er één van weinige
Een eendagsvlieg die ‘t leven liet
Door het zelf te eindigen
Op een mooie dag
Bij een boerensloot
Werden ze geboren
Daan en Dirkje Duizendpoot
Het was een heuse tweeling
En moeder was zo blij
Twee lieve kleine beestjes
Domweg uit een ei van mij
Wantrouwend keek de vader
Was alles goed gegaan?
Zaten er twee oogjes
en duizend pootjes aan?
Vader tuurde glurend
Hij telde voet voor voet
Het klopte niet, het kwam niet uit
Hij telde nog eens goed
Vader was gekomen
tot twee keer duizendtien
Deze ramp werd groter dan
We nu kunnen voorzien
De vader barste uit:
Een Poot heeft duizend voeten
Ze hebben er teveel
Dat zal echt minder moeten
In feite was de vader
Een akelige man
Want toen de tweeling sliep
Begon hij met zijn plan
De extra pootjes van de twee
Probeerde hij te breken
Gelukkig wist zijn vrouw daar net
Een stokje voor te steken
Ze sloeg hem pats, zo hard ze kon
Met een koekenpan
Daar schrok die vader Poot
Zo ongelofelijk van
Hij zei: ik zal het niet meer doen
Vergeef me, ik word beter
Maar moeder Poot dacht bij zichzelf
‘k Vertrouw je voor geen meter
Sinds die dag was moeder Poot
Extra op haar hoede
Beschermde ze de tweeling
Tegen vaders’ woede
Ondanks dat ze woonden
Bij die nare pestkop
Groeide ‘t tweetal dankzij moeder
Best wel vredig op
Totdat….
Op een dag gebeurde er
Iets uiterst ongewoons
De vader was aan ’t wandelen
Met moeder en de zoons
Nietsvermoedend liepen ze
Ze roken geen gevaar
Ze zagen haar te laat
Mevrouw de Ooievaar
Daan en Dirkje vluchtten vlug
Ze renden hard die twee
Ze trokken in een sneltreinvaart
Hun moeder met zich mee
Zo bleven toen die drie
Op ‘t nippertje in leven
Door de snelheid die
Extra pootjes geven
Vader rende en hij rende
Hij rende zich echt rot
Maar hij was net niet snel genoeg
Hem trof een minder lot
De Ooievaar die greep hem
Ze stampte hem volledig plat
Ach die arme vader…
Hij had het zeker wel gered
Als hij meer poten had gehad